pointmarker icon

3-10-2023

pointmarker icon

5 minuten

Column Bas Kerssies tijdens Kenniscafé: "Wat mag je van elkaar verwachten?"

Tijdens het Legal Valley Kenniscafé heeft Bas Kerssies een column voorgedragen. De centrale vraag binnen het Kenniscafé was of de overheid door haar zorgplicht heen zakt als het gaat om bestaanszekerheid. Bas reflecteerde op dit vraagstuk vanuit het begrip 'doenvermogen'.

KenniscaféBestaanszekerheid
Auteur van dit artikel
Bas Kerssies Secretaris van de werkgroep

De vraag die boven dit Kenniscafé hangt is of de overheid door de bodem van haar grondwettelijke zorgplicht (of ook wel inspanningsplicht) heen zakt als het gaat om bestaanszekerheid. Wat doet onze overheid, behalve discussiëren over een hoge benzineprijs, nou daadwerkelijk om armoede tegen te gaan en hoe steekt dat af tegen wat ze zou moeten doen? Om die vraag te kunnen beantwoorden, moet duidelijk zijn wat je van elkaar mag verwachten. Wat mag een burger van zijn of haar overheid verwachten, en wat mag de overheid van een burger verwachten?

Gertjan Bakker vertelde ons zojuist dat het gemeentelijke beleid op basis waarvan onder andere de Participatiewet wordt uitgevoerd, zich het best laat vergelijken met een lappendeken. Het gemiddelde armoedebeleid blinkt niet uit in begrijpelijkheid of duidelijkheid. Naast dat ingewikkelde beleid, dat ook nog eens leidt tot een ‘bijstandsbingo’, hebben verreweg de meeste gemeenten hun wekelijkse vragenuurtje op donderdagochtend tussen 10 en 12 en zelfs de meest welwillende medewerkers van sociale wijkteams of de allerbeste vrijwilligers die helpen bij schulden weten op een goed moment zélf niet meer waar ze aan toe zijn of welke regelingen van toepassing zijn op welke inwoner. Wat mogen we dan in hemelsnaam van een burger zelf verwachten? Van welk “doenvermogen” mag de overheid uitgaan?  

“Doenvermogen”, het wordt een steeds hipper begrip. Sinds het rapport ‘Weten is nog geen doen’ van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) uit 2017 horen we het met enige regelmaat terugkomen. Maar wat betekent doenvermogen eigenlijk in een juridische context? Juridisch doenvermogen is, volgens de WRR, het vermogen om rondom juridische kwesties te plannen, in actie te komen, vol te houden en met tegenslag om te kunnen gaan. Hoe hoog je doenvermogen is, wordt mede bepaald door je (juridische) kennis, je vaardigheden en je (toegang tot) juridische hulpmiddelen. Het doenvermogen van een mens fluctueert en is bovendien contextafhankelijk. Factoren als eenzaamheid, laaggeletterdheid en sociaaleconomische verschillen kunnen je doenvermogen beïnvloeden. Stressniveau speelt ook een grote rol. Zeker voor burgers in kwetsbare omstandigheden, die behoefte hebben aan een uitkering, een minimaregeling of andere ondersteuning van de overheid, is het niet vanzelfsprekend dat zij een hoog “doenvermogen” hebben en daadwerkelijk gebruik kunnen maken van de juridische mogelijkheden die zij op papier wellicht wél hebben.

Doenvermogen moet niet worden verward met IQ, maar hangt er wel mee samen. Volgens diverse onderzoeken zorgt stress – al dan niet tijdelijk – voor een lager IQ. Tot wel 13 punten, maar liefst. De vraag is of je ook minder intelligent wordt. Kan het niet zo zijn dat je doenvermogen tijdelijk daalt door stress en je dus je volle capaciteit, waaronder je IQ, tijdelijk niet benut? Wiens doenvermogen (en daarmee IQ) zou niet dalen wanneer je per week meer dan 20 blauwe en paars-witte enveloppen krijgt, terwijl je grootste zorg is om vanavond eten op tafel te krijgen voor je kinderen? Stel je voor dat je in een dergelijke situatie bepaalde toeslagen moet terugbetalen, een persoonlijk minimabudget moet aanvragen voor de kapotte koelkast én aan je inlichtingenplicht uit artikel 17 lid 1 Participatiewet moet voldoen; je zou meer dan hoogbegaafd zijn als je in dat geval géén hulp nodig hebt. Ik gok dat in de zaal niet heel veel mensen een bijstandsuitkering hebben hoeven aanvragen en ook niet weten hoe je materieel aan de inlichtingenplicht voldoet, maar ik kan je verzekeren dat het qua complexiteit niet onderdoet voor een hypotheekaanvraag. Persoonlijk heb ik daar toch maar een adviseur voor in de arm genomen.

Zoals Sanne van Oers vlammend betoogde, is die juridische hulp steeds lastiger bereikbaar. Niet alleen omdat de drempel om hulp te vragen zo hoog ligt, met armoede loop je immers niet graag te koop, maar ook omdat er simpelweg te weinig sociaal advocaten zijn. Dat totaalplaatje beangstigt mij. Hoewel in bestuursrechtelijke zaken over het algemeen een advocaat niet verplicht is, heeft wel iedere burger met een laag inkomen daar recht op wanneer de zaak aan een aantal voorwaarden voldoet. Gezien de juridische complexiteit van de materie, is de hulp van een advocaat in veel gevallen niet onwenselijk. Alleen zijn deze advocaten er steeds minder en het einde is nog niet in zicht.

De problemen die we vandaag bespreken, kunnen pas daadwerkelijk opgelost worden als er een antwoord komt op een aantal fundamentele vragen. Anders blijft het bij symptoombestrijding door pleisters plakken. Hoe kijken we naar de verhouding tussen overheid en burger en van welk juridisch doenvermogen moet de overheid uitgaan? Als er op een stakeholdersbijeenkomst, georganiseerd door medejuristen, waar het begrip doenvermogen centraal staat, door een beleidsmedewerker gevraagd wordt of de gemeente wel het “juridische doenvermogen” heeft om tijdig te reageren op een melding van een inwoner, denk ik dat wij juristen nog heel ver van die antwoorden verwijderd zijn. Om tot echte oplossingen te komen, moeten we wellicht eerst een andere blik van onszelf verwachten.